Hoe gebeurt koken?

Koken is een faseovergang van een vloeistof naar een gas. Het treedt op wanneer de dampdruk van de vloeistof gelijk is aan de druk die door de omgeving op de vloeistof wordt uitgeoefend. Voor water op zeeniveau vindt koken plaats bij 100 graden Celsius (212 graden Fahrenheit).

Het kookproces begint wanneer warmte wordt toegepast op een vloeistof. Naarmate de vloeistof warmte krijgt, krijgen de moleculen energie en bewegen ze sneller. Hierdoor verspreiden de moleculen zich en zet de vloeistof uit. Naarmate de temperatuur van de vloeistof stijgt, neemt ook de dampdruk van de vloeistof toe.

Wanneer de dampdruk van de vloeistof gelijk is aan de druk die door de omgeving op de vloeistof wordt uitgeoefend, beginnen zich gasbellen in de vloeistof te vormen. Deze bellen stijgen naar de oppervlakte en barsten, waardoor gas vrijkomt in de omringende lucht. Het kookproces gaat door totdat alle vloeistof in gas is veranderd.

Het kookpunt van een vloeistof hangt af van verschillende factoren, waaronder de druk die op de vloeistof wordt uitgeoefend, de aanwezigheid van onzuiverheden en de hoogte. Koken vindt plaats bij een lagere temperatuur als de druk lager is, en bij een hogere temperatuur als de druk hoger is. Onzuiverheden kunnen ook het kookpunt van een vloeistof verhogen. Dit komt omdat onzuiverheden het voor de vloeibare moleculen moeilijker maken om van elkaar los te komen en gasbellen te vormen. Koken vindt plaats bij een lagere temperatuur op grotere hoogte. Dit komt omdat de druk van de atmosfeer lager is op grotere hoogte.