Wat gebruikten kooktoestellen in de 1900 als brandstof?

Kooktoestellen aan het begin van de 20e eeuw waren voornamelijk afhankelijk van een verscheidenheid aan brandstoffen, waaronder:

1. Hout:Hout was een algemeen beschikbare en traditionele brandstofbron voor kooktoestellen. Houtkachels werden veel gebruikt in plattelandsgebieden en in huishoudens die toegang hadden tot brandhout.

2. Steenkool:Steenkool was een andere populaire brandstof voor kooktoestellen. Steenkool zorgde voor een consistente en intense hitte, waardoor het geschikt was om te koken. Kolenkachels werden vaak gebruikt in stedelijke gebieden waar steenkool gemakkelijker verkrijgbaar was.

3. Kerosine:Kerosine werd gebruikt in kerosinekachels, wat een handig en relatief schoon brandstofalternatief vormde. Kerosinekachels waren populair in huishoudens die geen toegang hadden tot elektriciteit of gas.

4. Gas:Aardgas en fabrieksgas (afkomstig uit steenkool of olie) werden ook gebruikt als brandstof voor kooktoestellen. Gasfornuizen zorgden voor gemakkelijk en efficiënt koken, maar hun beschikbaarheid was beperkt tot gebieden met een gasinfrastructuur.

5. Elektriciteit:Elektrische kachels begonnen aan het begin van de 20e eeuw aan populariteit te winnen, vooral in stedelijke gebieden met toegang tot elektriciteit. Elektrische kachels boden een schone, veilige en controleerbare manier om voedsel te koken.

Naarmate de eeuw vorderde, kwamen elektriciteit en gas op grotere schaal beschikbaar, waardoor geleidelijk andere brandstofbronnen voor kooktoestellen werden vervangen. Het gebruik van houtkachels bleef echter bestaan ​​op het platteland en bleef voor veel huishoudens een belangrijke kookmethode.