Hoe maak je appelsap in de koloniale tijd?

Het maken van appelsap was in de koloniale tijd behoorlijk bewerkelijk en tijdrovend. Hieronder staan ​​de betrokken stappen:

1. Appeloogst:

Kies rijpe en gezonde appels. Koloniale boeren gebruikten doorgaans variëteiten zoals roodbruine, pepijnse of krabappels.

2. Wassen:

Was de appels grondig om vuil en onzuiverheden te verwijderen.

3. Verpletteren:

Gebruik een handbediende appelpers of een cidermolen om de appels te pletten. Dit kan een grote houten pers zijn of een kleiner tafelmodel. De pers haalde het sap uit de pulp en liet de afvallen (de vaste resten) achter.

4. Uitpersen:

Plaats een kaasdoek of een fijnmazige zeef over een bak om het sap op te vangen. Giet de gemalen appelpulp in de zeef, laat het sap erdoorheen stromen en vang de vaste stoffen op.

5. Vereffening:

Laat het verzamelde sap een paar uur of een nacht bezinken. Hierdoor kunnen eventuele resterende sediment- of pulpdeeltjes naar de bodem zinken.

6. Rekken:

Giet het heldere sap voorzichtig van bovenaf en laat het bezinksel achter.

7. Zoeting (optioneel):

Koloniale mensen voegden soms zoetstoffen zoals honing of melasse aan hun appelsap toe, maar dat was niet gebruikelijk.

8. Bewaren:

Om de houdbaarheid van het sap te verlengen, kan het worden gekookt, waardoor het volume met ongeveer de helft wordt verminderd. Deze concentratie bewaarde het en concentreerde de smaken.

9. Botten of opslag:

Bewaar het geconcentreerde sap in schone glazen flessen of kannen en sluit ze goed af om bederf te voorkomen.

Bedenk dat er in de koloniale tijd geen koeling beschikbaar was, en dus kon het geconcentreerde, gekookte sap op een koele, donkere plaats worden bewaard, zoals een kelder of kelder, om het voor langere tijd te bewaren.