Welk voorzetsel komt na het koken?

Het voorzetsel dat na ‘koken’ komt, hangt af van de context en het gebruik van het woord. Hier zijn enkele veelvoorkomende voorzetsels die worden gebruikt bij ‘koken’:

1. Inkoken in :

- Kook de pasta in gezouten water.

- Ze kookte de aardappelen in een grote pot.

2. Overkoken :

- De melk kookte over en op het fornuis gemorst.

- De pan soep kookte over en er een puinhoop van gemaakt.

3. Kook naar beneden :

- Kook de saus inkoken totdat het dikker wordt.

- Laat de bouillon inkoken om de vloeistof te verminderen.

4. Kook weg :

- Laat het water wegkoken tot de rijst gaar is.

- De stoom kookte weg uit de kokende ketel.

5. Kook met :

- Kook de groenten met een snufje zout.

- Ze kookte de kip mee aromatische kruiden.