Hoe gebruik je een beslag in een zin?

1. De slagman sloeg een homerun.

2. De slagman stapte op de plaat en maakte een paar oefenswings.

3. De werper gooide een fastball, maar de slagman wist deze over het hek te slaan.

4. De slagman werd uitgegeven na drie slag.

5. De slagman sloeg een grounder naar de tweede honkman.

6. De slagman kreeg swingend drie slag.

7. De slagman kreeg vier wijd op vier worpen.

8. De slagman werd geraakt door een worp.

9. De slagman offerde zichzelf op om de loper naar het tweede honk te brengen.

10. De slagman stootte de bal om de lopers op te schuiven.