Wat gebeurt er nadat voedsel vergaat?

Wanneer voedsel uiteenvalt, ondergaat het een reeks chemische en fysische veranderingen die de complexe moleculen in het voedsel afbreken tot eenvoudiger stoffen. Deze veranderingen worden veroorzaakt door de werking van enzymen, micro-organismen en andere factoren.

De belangrijkste stadia van de afbraak van voedsel zijn:

1. Autolyse: Dit is de eerste fase van de afbraak, die optreedt wanneer de enzymen in het voedsel zelf de weefsels beginnen af ​​te breken. Dit proces wordt veroorzaakt door de dood van de plant of het dier dat het voedsel heeft geproduceerd.

2. Microbiële afbraak: Micro-organismen, zoals bacteriën, gisten en schimmels, beginnen het ontbindende voedsel te koloniseren en de voedingsstoffen af ​​te breken tot eenvoudiger verbindingen. Dit proces gaat vaak gepaard met de productie van gassen, zoals kooldioxide, methaan en ammoniak, en het genereren van warmte.

3. Verrotting: Dit is het stadium van ontbinding waarin de eiwitten in het voedsel worden afgebroken, wat resulteert in de productie van stinkende verbindingen zoals ammoniak, waterstofsulfide en vluchtige vetzuren.

4. Mineralisatie: De laatste fase van de ontbinding, waarin de anorganische verbindingen in het voedsel worden afgebroken tot mineralen zoals stikstof, fosfor en kalium. Deze mineralen kunnen vervolgens door planten worden opgenomen, waardoor de cyclus van nutriëntenrecycling wordt voltooid.

De snelheid waarmee voedsel wordt afgebroken, hangt af van verschillende factoren, waaronder het soort voedsel, de temperatuur, het vochtgehalte en de aanwezigheid van zuurstof. Voedsel ontbindt bijvoorbeeld sneller bij hogere temperaturen en in aanwezigheid van vocht. Aërobe ontleding (bij aanwezigheid van zuurstof) verloopt gewoonlijk sneller dan anaërobe ontbinding (bij afwezigheid van zuurstof).

Bovendien worden verschillende voedingsmiddelen met een verschillende snelheid afgebroken, omdat de samenstelling ook anders is. Koolhydraten en suikers (bijvoorbeeld:rijst en brood) ontbinden het snelst bij omgevingstemperatuur in vergelijking met de vetten (bijvoorbeeld:spek).