Hoe hebben de boeren en het leven in de uitlopers het voedseltekort opgelost?

1. De locatie aan de voet van de heuvels biedt diversiteit aan gewassen . Boeren in de uitlopers hadden een voordeel bij het oplossen van voedseltekorten vanwege het unieke terrein en microklimaat van de regio. De uitlopers bieden een breed scala aan omgevingen die verschillende soorten gewassen kunnen ondersteunen. Deze diversiteit betekende dat boeren een grotere verscheidenheid aan gewassen konden verbouwen, waardoor het risico op mislukte oogsten als gevolg van ongunstige weersomstandigheden of ongedierte dat specifieke gewassen aantastte, verkleinde.

2. Seizoensgebonden verschuivingen in de teelt . De uitlopers ervaren het hele jaar door vaak variaties in temperatuur en vochtigheid. Boeren die in deze regio’s woonden, waren bedreven in het aanpassen van hun teeltpraktijken aan deze veranderende omstandigheden. Ze plantten verschillende gewassen op verschillende tijdstippen van het jaar om de opbrengst te maximaliseren en een constante aanvoer van voedsel te garanderen. Ze kunnen bijvoorbeeld droogteresistente gewassen planten tijdens droge seizoenen en waterintensieve gewassen tijdens het moessonseizoen.

3. Waterbeheer . Boeren in de uitlopers ontwikkelden slimme waterbeheersystemen, waarbij ze profiteerden van de natuurlijke hellingen en waterbronnen in de regio. Ze bouwden terrassen, irrigatiekanalen en kleine dammen om regenwater op te vangen en om te leiden voor hun gewassen. Dit hielp hen de waterschaarste te overwinnen en hun teeltseizoenen te verlengen.

4. Terrassen en contourlandbouw . Terrassen omvat het uithakken van trappen of genivelleerde platforms in heuvels om beheersbare landbouwpercelen te creëren. Contourlandbouw houdt in dat de natuurlijke contouren van de heuvels worden gevolgd om de plantrijen op één lijn te brengen en bodemerosie te voorkomen. Deze praktijken hielpen boeren de bovengrond en het vocht te behouden, waardoor een duurzame landbouwproductiviteit mogelijk werd.

5. Tussenteelt en combinatieteelt . Intercropping houdt in dat verschillende gewassen samen op hetzelfde perceel worden verbouwd. Gezelschapsplanten verwijst naar het samen laten groeien van bepaalde planten omdat ze gunstige effecten op elkaar hebben, waardoor de opbrengst toeneemt. Deze technieken hielpen boeren het gebruik van ruimte en hulpbronnen te maximaliseren en tegelijkertijd de bodemgezondheid en het ongediertebeheer te verbeteren.

6. Agrobosbouwpraktijken . Boeren die in de uitlopers woonden, integreerden vaak bomen in hun landbouwsystemen. Bomen zorgden voor schaduw, verbeterden de bodemvruchtbaarheid door stikstoffixatie en hielpen vocht vast te houden. Agroforestry zorgde ook voor extra voedselbronnen, zoals fruit, noten en bladeren, waardoor het dieet van boeren en hun gemeenschappen werd gediversifieerd.

7. Gemeenschapssamenwerking en arbeidsuitwisseling . De aard van de nederzettingen aan de voet van de heuvels zorgde vaak voor sterke banden met de gemeenschap. Boeren werkten samen bij het delen van hulpbronnen, arbeid en kennis. Ze kunnen gezamenlijk irrigatiesystemen bouwen, terrassen aanleggen of wederzijdse hulp bieden tijdens landbouwactiviteiten, waardoor een collectieve reactie op voedseltekorten wordt verzekerd.